skip to Main Content
Niet ingelogd, log in bij account.

Ontmoetingen 1

0.00

Europese filosofen en hun Chinese interpretaties

  • Docent(en): Bart Dessein
  • Jaar: 3de jaar
  • Datum: 25 mei 2019
Categorieën: ,

Beschrijving

Toen het Mantsjoe-bestuur van de Qing-dynastie (1644-1911) niet langer in staat bleek de harmonie in het rijk te bewaren en het rijk in chaos afgleed, zag een deel van de Han-Chinezen, hierin sterk invloed door nationalistische en etnische theorieën die toen opgang maakten, de oplossing van de politieke en sociale crisis in het van de macht verdrijven van de Mantsjoes. Het feit dat de Mantsjoes net zoals de overige Chinese eenheidsrijken hun macht op confucianistische waarden gebaseerd hadden, bracht verder met zich mee dat het confucianisme als politieke ideologie door een groeiend aantal intellectuelen in vraag gesteld werd.

Het is reeds herhaaldelijk betoogd dat deze anti-confucianistische tendens een logisch gevolg was van het feit dat de teloorgang van de Qing-dynastie – en dit voor de eerste maal in de Chinese geschiedenis – gelijktijdig gebeurde met de opgang van Europa in Azië. Hierbij wordt algemeen aangenomen dat de confrontatie met een economisch en militair sterker Europa de Chinese intellectuelen ontvankelijk maakte voor filosofische en politieke alternatieven. Het is evenwel belangrijk om op te merken dat deze periode – zoals dit trouwens ook het geval geweest was op andere momenten van dynastiek verval – ook gekenmerkt wordt door een heropleving van het zogenaamde radicaal confucianisme: een morele leer die kritisch staat ten opzichte van politieke en sociale onrechtvaardigheid.

Een vergelijking makend met Europa zagen de laat 19de eeuwse en vroeg 20ste eeuwse radicale confucianisten de Zhou-dynastie (1046-256 v.Chr.) als de gouden eeuw van de Chinese geschiedenis, en de periode sinds de eenmaking van het rijk door de Qin als de donkere eeuwen gekenmerkt door autoritair bestuur en een verhoging van centralisering van keizerlijke macht. Zij waren ervan overtuigd dat een terugkeer naar de essentie van de Chinese cultuur – de periode voor de eenmaking van het rijk in het eerste keizerrijk (221 v.Chr.) – noodzakelijk was voor een heropleving van China. Uit deze ontvankelijkheid voor niet-Chinese filosofieën en een – niet enkel bij radicale confucianisten –  voortlevende appreciatie van de eigen traditie ontstond het filosofisch fenomeen dat door toenmalige Chinese denkers ‘China als essentie, het Westen als functie’ (zhongti xiyong) genoemd werd, een poging om de Chinese traditie met elementen uit westerse filosofieën te verrijken en zo China terug sterk te maken.

Nu China een economische en – in toenemende mate –  ook politieke wereldmacht geworden is, en nu het westerse ontwikkelingsmodel de grenzen van haar mogelijkheden toont, heeft ‘China als essentie, het Westen als functie’ een nieuwe interpretatie gekregen. Deze nieuwe interpretatie is vooral kenmerkend voor de filosofen van het zogenaamde nieuwe confucianisme (dangdai xin rujia) die de Chinese essentie als nieuwe norm voor de wereld propageren.

De vermeende crisis van het westerse ontwikkelingsmodel heeft er ook toe geleid dat Chinese filosofie niet langer enkel de bezigheid is van Chinese intellectuelen, maar dat zij ook in toenemende mate de interesse geniet van westerlingen die hopen in de Chinese filosofie een andere manier te vinden van ‘aan filosofie doen’.

In deze lezing wordt ingegaan op de verschillende uitingen en interpretaties van China als essentie, het Westen als functie, en wordt de wisselwerking tussen Europese en Westerse filosofen in de 20ste en 21ste eeuw besproken.

Back To Top